Bach is de hemel
Tekst: Jan Vriend
In het besef dat zijn einde naderde, nam Jezus bij het laatste avondmaal afscheid van zijn vrienden. In een serie interviews vragen we spraakmakende landgenoten naar hun eigen laatste avondmaal. Wie zouden zij aan tafel vragen? Vandaag: dirigent Pieter Jan Leusink.
,,Even rustig, Bach’’, dirigeert hij. Waarna zijn hond stil in een hoekje kruipt. Het is de derde collie die hij naar zijn favoriete componist noemde. ,,Omdat ik me met hem het meest verwant voel’’, zegt hij. ,,Bach zit altijd in mijn hoofd. Hij is steeds in de buurt. Net als mijn hond.’’
Pieter Jan Leusink steekt een sigaar op. De eerste trekjes neemt hij tot zich in het kantoor naast zijn huis in Elburg, waar vijf medewerkers achter grote beeldschermen de kaartverkoop en de promotie van zijn concerten regelen. Dan loopt hij door naar de keuken, ploft neer in een stoel en vertelt. Anderhalf uur en een paar sigaren lang. Over zijn jeugd. Over de beklemming van de kerk. Over zijn strijd voor succes. Over zijn twee mislukte huwelijken. En over de zoete smaak van de erkenning. Want weinig dirigenten in ons land trekken meer publiek met hun concerten. Alleen al in het Concertgebouw – het erepodium in zijn genre – staat hij jaarlijks vijfentwintig keer.
Waarna het interview in een monoloog lijkt te ontaarden. Vragen stellen? Ga je gang, maar de dirigent stuurt het gesprek. Als we het over zijn laatste avondmaal hebben, grijpt hij dat etentje aan om terug te blikken op de 57 jaar die achter hem liggen. ,,Ik kom uit een streng reformatorisch gezin’’ dicteert hij. ,,Ik was zes jaar toen ik orgel leerde spelen. Op mijn dertiende werd ik organist in de kerk. Hele noten spelen, was de opdracht.’’ Hij droomde er nog even van om profvoetballer te worden. ,,Ik speelde best goed. Als jongen van vijftien kon ik terecht bij de junioren van Go Ahead Eagles. Maar dat durfde ik thuis niet eens te vertellen. Stel je voor dat we op zondag moesten spelen.’’ Dus einde voetballoopbaan ,,Maar de drang om te winnen is gebleven. Die heb ik in de muziek ook.’’
Faalangst
,,Ik volgde het conservatorium in Zwolle, maar dat werd een desillusie. Ik had mijn eigen ideeën over hoe je iets moest spelen. Dan moeten ze me niet gaan vertellen hoe ik het doen moet. Door die kritiek bouwde ik tijdens die opleiding een ongelooflijke faalangst op. Die lijdensweg werd versterkt omdat het christelijke milieu waar ik uit kom je toch al nauwelijks ruimte gaf om zelf te denken. Bij het conservatorium hebben ze het laatste beetje vrijheid uit me geramd. Uit mijn spel, uit mijn repertoirekeuze, uit alles. Die leraren daar drilden me gewoon. Alle spontaniteit verdween.’’
,,Bij concerten sloeg de onzekerheid steeds weer toe. Om vijf voor acht was ik altijd zó nerveus. Dan dacht ik: waarom doe ik dit? Waarom doe ik mezelf deze ellende aan? Maar na het slotapplaus was ik in een roes van zelfvertrouwen. Dan dacht ik steeds: waarom doe ik geen veertig van deze concerten?’’
Mentaal zat hij vast, vertelt hij. ,,De kerk had me in een vorm geduwd waar ik niet aan durfde te ontsnappen. Als ik op zondag een concert deed had ik altijd een schuldgevoel. Ik stond niet open voor relaties. Als er seks, erotiek of genot voorbij kwam, schoot mijn gevoel in een slot dat niet los te krijgen was.’’
Veranderen
Zijn leven kreeg ruimte toen hij in contact kwam met Sir David Willcocks, een Engelse grootheid onder dirigenten. ,,Hij zag me werken en vond me goed. Maar hij zei ook dat ik moest veranderen, op het persoonlijke vlak. Bij hem deed ik masterclasses en hij bracht me in contact met mensen die sensitivitytraining gaven.’’
,,Het kwam erop neer dat ik gedeprogrammeerd moest worden. Ik had het zetje van die wijze oude Brit nodig. Door hem heb ik het spontane van het kind weer teruggekregen. Al het gesodemieter van de kerk, het geloof en de regels hebben ze daar losgeschud. Het is categorisch uit me geramd. Ik was weer vrij.’’
Hij werkte als muziekleraar en organist. ,,Eerst deed ik twintig, dertig orgelconcerten per jaar, maar er kwam geen mens naar luisteren. Dan was ik weken op zo’n stuk aan het studeren en zat er bij zo’n uitvoering dertig man in zo’n kerk. Terwijl ik dacht: die bak moet vol.’’
Het succes kwam toen hij als dirigent Bach bracht, met een jongenskoor. Eerst in de eigen regio, vanaf 1996 per ongeluk in het Amsterdamse Concertgebouw. ,,Tom Parker zou daar komen spelen, maar die zegde af, twee weken voor het moest gebeuren. Toen belden ze mij. Of ik het aandurfde. Na een uur bedenktijd zei ik ja. Het is inmiddels al twintig jaar iedere keer weer uitverkocht.’’
Nee, het is geen overdosis, meent hij. ,,De Matthäus Passion verdient het om steeds opnieuw uitgevoerd te worden. Het liefste zou ik het iedere dag doen, het hele jaar. Waarom zou je zo’n meesterwerk alleen met Pasen brengen? Musicals spelen ze toch ook een jaar rond?”
Een broodje of een patatje
Voorzichtig duw ik het gesprek terug richting zijn laatste avondmaal. Stel dat het zo ver is. Wat wil hij dan eten? ,,Iets simpels, graag. Ik ben niet van de uitgebreide diners. Voor een concert zit ik het liefste in mijn eentje in de auto, met een sigaar, een colaatje, een broodje of een patatje. Dus waarom zou ik die laatste avond wat anders eten?’’
Laat het maar gebeuren aan de keukentafel waar ze nu zitten, mijmert hij. Lekker vertrouwd.
Gekuch
We mijmeren of er nog iets is, na dat laatste avondmaal. ,,Ik stel me voor dat de hemel een Bachconcert is, een speciale atmosfeer waar je met z’n allen tegelijk in hogere sferen komt en waar je je verbonden voelt met je omgeving. Geen ruzie, afgesloten van de boze buitenwereld geef je je over aan de prikkels van het hogere. Het ergste dat je kan gebeuren is een verkeerde noot of gekuch om je heen.’’
Zit hij daar dan in de buurt van Bach? Om even met hem te praten, misschien? ,,Daarmee wacht ik niet tot ik doodga. In gedachten telefoneer ik nu al vaak met hem. Dan vraag ik of ik op de goede weg zit. Of ik het doe zoals hij het bedoeld had.’’ Krijgt hij ook antwoord van de oude meester? ,,Ja, hij verpakt zijn reactie in de muziek. Hij vindt dat ik goed bezig ben. Maar ik ben er nog niet. In mijn hoofd hoor ik altijd een veel mooier concert dan mijn oren registreren. Het verschil is dat Bach geniaal was en dat ik na dertig jaar Matthäus dirigeren alleen kan blijven streven om bij hem in de buurt te komen.’’
Nee, er hoeft niets mee, bij zijn laatste reis.
Even later bedenkt hij zich. Hij wil tóch graag zijn hond meenemen. ,,Want Bach begrijpt me het beste.’’